Vertaalbureau.nl Blog

29 mei 2006

Asterix in vertaling

Over de vertalingen van Asterix, naar aanleiding van een post op Watterstaat, die een reactie is op het Communicatielog.

Matthijs schrijft in Watterstaat:
Ik moet eerlijk zeggen dat ik de quasi-Keltische of -Latijnse namen in de Nederlandse Asterix altijd voor zoete koek geslikt heb. Nu nog weet ik niet of ik er bij het lezen van een Franse Asterix zelf op gekomen zou zijn dat Petibonum een homofoon is van petit bonhomme (klein mannetje). Je moet dan bedenken dat een Franse lezer het accent op de laatste lettergreep legt en de uitgang -um als -om uitspreekt. Rhum (rum) wordt ook uitgesproken als ‘rom’, vandaar dat Babaorum (ook een plaatsnaam in de Asterix-strip) homofoon is met baba au rhum, wat de naam van een gebakje is.

Waarbij aangetekend moet worden dat de schrijver literair vertaler uit het Frans is. Mijn Frans is minder goed, maar ik ben waarschijnlijk wel een veel fanatiekere Asterix-lezer - sinds mijn achtste zo'n beetje, al een jaar of 32 zal er nauwelijks een jaar voorbij zijn gegaan waarin ik er geen heb herlezen. Des te vreemder is het dat ook ík zo lang al die namen voor zoete koek heb geslikt. Pas een jaar geleden bedacht ik plotseling dat je de klemtonen op de laatste lettergreep kunt leggen. En dan is het nog maar een kleine stap naar een Franse uitspraak en het herkennen van Petibonum.

En daarmee had ik meteen een oplossing voor een vraag die al die tijd gesluimerd heeft (of laten we zeggen: de laatste 25 van die 32 jaar): waarom zijn sommige namen wel "grappig" en andere niet? Die vraag is zó sluimerend geweest dat ik nooit op het idee was gekomen dat je hem zou kunnen oplossen. Karel van het Reve noemt dit verschijnsel in Zie onder Mozes prachtig "slome verbazing".

Het volgende verschijnsel, het vervolgens wél vinden van een oplossing, is ook door Karel van het Reve besproken - maar niet verklaard. Of om precies te zijn: het is besproken door de Russische formalistische literatuurcriticus Viktor Sjklovski, die in Nederland bekend is geworden dankzij Karel van het Reve. Deze legde onder meer in zijn inleiding op Sjklovski's De paardesprong (Haarlem 1982) netjes uit waarom de verklaring van Sjkovski niet klopte, zonder echter een alternatief te kunnen bedenken. Het gaat zo.

Volgens Sjklovski is kunst het resultaat van een ostranenie, een "vervreemding". In de uitleg van VhR:
...het zo voorstellen van een ding (door het in mootjes te hakken, door het een vreemde naam te geven, door het in een gekke kleur te schilderen, door het te verlangzamen, door het met iets onverwachts te vergelijken) dat de lezer, luisteraar, toeschouwer dat ding - waar hij in het gewone leven aan voorbijgaat, omdat hij er zozeer aan gewend is dat hij het niet meer opmerkt - opeens als nieuw en vreemd ervaart.

(Op.cit., p. 12-13.)

Mijn geval van het jarenlang niet en dan plotseling wel herkennen van een woordspeling doet denken aan een verhaal van Anton Tsjechov, Aantekenboekje. Een man leest al twintig jaar een uithangbord verkeerd, en dan plotseling goed. Sjklovski noemt dit voorval als voorbeeld van "vervreemding": het bord was op een dag op zijn kant tegen de muur gezet, de man moest nu zijn hoofd draaien om het te lezen, dwong zich dus het te lezen of hij het nog nooit gezien had... en las het nu zoals het bedoeld was.

Maar, merkt Van het Reve op: dat bord wordt in dat verhaal helemaal niet van de muur genomen. "Tsjechov schrijft alleen maar dat iemand jarenlang die tekst verkeerd leest en dan opeens goed." (Op.cit. p. 10).

Net als ik dus. Tsjechov geeft geen verklaring, Van het Reve geeft geen verklaring, Sjklovski geeft een onjuiste verklaring. Ik kan voor mezelf alleen maar als verklaring bedenken dat ik op een keer dacht: "Kom, laat ik eens proberen te begrijpen wat er grappig kan zijn aan Petibonum." Maar waarom ik die gedachte nooit eerder had gehad blijft onverklaard.

Nu de vraag: hoe erg is het dat je alleen met de nodige kennis van het Frans én een dosis geluk die woordspelingen kunt waarderen. Het stukje van Gerrit Jan op het Communicatielog gaat over het late inzicht van de vertalers:
Ongetwijfeld hebben de vertalers na een paar afleveringen al nattigheid gevoeld, toen diverse figuren met overduidelijk woordspelige namen opdoken. Maar toen was het al te laat: iedereen kende de namen. Ze hebben het maar zo gelaten, en zo mocht een hele generatie niet meegenieten van de woordspelingen op à bras raccourcis (in bokshouding) assurance tous risques (all-risk verzekering), baba au rhum (moskovisch gebakje met rum) en petit bonhomme (klein mannetje). Het moet een toenemende bron van gêne zijn geweest voor de vertalers, die in latere afleveringen schitterende staaltjes vakmanschap afleverden.

Niets aan toe te voegen, zo moet het helemaal gegaan zijn.

Ik zit er persoonlijk alleen in het geheel niet mee, en schaar me onder wat Gerrit Jan de dogmatics noemt - de liefhebbers die de nieuwe vertalingen van Asterix, waarin Petibonum Grootmocum heet, een culturele schande vinden. Die woordspelingen zijn een onbelangrijk detail, zoals ook de anachronismen niet het grappigste zijn. Het gaat 'm om de situaties, waar vaak zulke prachtige citaten bijhoren. Die wil ik niet verliezen, en met mij een hele generatie Asterix-lezers.

Sorry, maar het moet:

Ziener: ... Maar ook dat wist ik
Abraracourcix: Maar... hoe wist je dat allemaal?
Ziener: Ik ben ziener!
(Asterix en de ziener)


De intrigant: Heren! Mochten sommigen van u al geprofiteerd hebben van de naïveteit van Caesar, dan...
Caesar: NAÏEF? IK?
(Asterix en de intrigant)

Cleopatra: Voorproever! Proef voor!
Voorproever (in zichzelf): De smulpaap... Vier parels in wijnazijn.
(Asterix en Cleopatra)

Fondue-eters: De stok! De stok!
Fondue-eters: De zweep! De zweep!
Fondue-eters: In het meer! Met een gewicht aan zijn voeten!
Romein, tijdens orgie: Bah, frisse lucht, doe het raam dicht!
(Asterix en de Helvetiërs)

Ik zou er denk ik zo vijftig of zestig kunnen halen - en dat is onder mijn vrienden heel gewoon. Een van mijn favorieten is Asterix en het ijzeren schild, een meesterwerk wat mij betreft, niet alleen in de hilarische situaties. Tegen de eerste bladzijde, waarin het schild van Vercingetorix vijf keer van eigenaar wisselt, kan geen kunstzinnig-literaire strip op.

Wat noch in het Communicatielog, noch in Watterstaat ter sprake komt, en het heeft dan ook niets met vertalen of communicatie te maken: types als de intrigant zijn waarschijnlijk naar bekende personen getekend. Maar naar wie? Wij gaan het niet uitzoeken, en wachten tot op een dag het antwoord zich vanzelf aandient.

Labels:

01 mei 2006

En de negers in Amerika dan?

Russische moppen zijn verschrikkelijk leuk, als je ze begrijpt. Van de vele die ik heb gehoord begrijp ik er een paar. De kans is groot dat u de onderstaande niet zonder de nodige achtergrondkennis zou begrijpen, daarom probeer ik die eerst te geven.


  • Russen kunnen enigszins paranoïde zijn. Of laat ik zeggen dat ze minder snel dan West-Europeanen en Amerikanen geneigd zijn de intenties van hun gesprekspartner gunstig te duiden.
  • Wat er ook mis was in de Sovjet-Unie (en er was véél mis!) - de metro in Moskou reed. Hij reed zelfs geweldig. Razendsnel en zo frequent dat het niemand moeilijk viel om gedisciplineerd op de volgende metro te wachten als de vorige vol was gelopen. En voor de prijs hoefde je het ook niet te laten.
  • Een van de stokpaardjes van de Sovjet-propaganda waren de afschuwelijke vernederingen waaraan de armen onder het kapitalisme werden blootgesteld. En dan met name de negers in Amerika. In een documentaire van Aliona van der Horst zie je een Rus die disciplinair in een psychiatrische inrichting was opgesloten op de vraag hoe hij daar werd behandeld antwoorden: "Als een neger in Amerika". Erger kan het niet.

De mop is kort:

Amerikaan, in de metro tegen een Moskoviet: "Wat een geweldige metro!"
Moskoviet, van woede naar woorden zoekend: "... How about negroes in America!"




    Opening van het eerste deel van de Cirkellijn (Kol'tsevaja linija), 1 januari 1950. Ik zou graag weten wie de lintknipper is. En de lintstrakhoudster.

    Labels: